Het eerste contact
Een gezonde, voldragen baby beschikt over een aantal voedingsreflexen. De zoek, hap, zuig en slikreflex. Deze zorgen ervoor dat hij de borst gaat zoeken en gaat aanhappen. Het eerste uur dat hij bij moeder op de borst ligt is hij goed alert. Het beste moment om met aanleggen te beginnen is wanneer de baby zelf interesse toont in de borst. Dit doet hij door te gaan zoeken, zuigen of smakkende geluidjes gaat maken. Het innige contact en het zuigen, likken of sabbelen aan de tepel zorgen ervoor dat de kans groot is dat de baby een optimaal drinkgedrag aan de borst gaat ontwikkelen.
Stuwing
Het opgang komen van de melkproductie (2-4 dagen na de bevalling) gaat gepaard met een verhoogde doorbloeding van de borsten en een toename aan vocht in de borsten. De borsten kunnen vol en gespannen aanvoelen. Door de kleine vanaf de geboorte zo vaak mogelijk aan te leggen wordt stuwing zoveel mogelijk voorkomen.
Samenstelling moedermelk
De melk (colostrum) in de eerste dagen komt in kleine hoeveelheden precies aangepast aan de behoefte van de kleine. In de loop van de eerste week neemt de hoeveelheid melk langzaam toe en gaat de eerste moedermelk over in overgangsmelk naar rijpe moedermelk. Gedurende de hele borstvoedingsperiode blijft de samenstelling van de melk zich aanpassen aan de behoeftes van de baby.
Vraag en aanbod
Als de melkproductie eenmaal op gang is, wordt de melkaanmaak niet meer gestuurd door een hormoon gestuurd proces maar door een plaatselijk gestuurd proces. Dit plaatselijk gestuurd proces komt in gang door het herhaaldelijk aanleggen van de baby waardoor de borst nooit voor een langere tijd te vol raken. Het vraag en aanbod systeem gaat nu gelden. Hoe vaker de baby aan de borst drinkt des te hoger de melkproductie. Andersom geldt het ook. Hoe langere tijd tussen de voedingen in zit en hoe minder melk per voeding wordt gevraagd, des te lager de melkproductie.
Hoeveelheid klierweefsel
Niet elke vrouw is hetzelfde. Dus ook de borsten verschillen per vrouw. Om borstvoeding te geven is klierweefsel en opslagcapaciteit van de borst ook belangrijk. Nagenoeg alle vrouwen zijn in staat om voldoende melk te produceren voor hun baby. Het hebben van meer of minder klierweefsel kan wel gevolgen hebben voor hoe vaak een moeder moet voeden om in de behoefte van haar baby te voorzien. Vrouwen met minder klierweefsel en minder opslagcapaciteit zullen vaker moeten voeden dan vrouwen met ruim klierweefsel een grotere opslagcapaciteit. Er wordt dan namelijk minder melk per keer geproduceerd.